erhaal
Van Bomen en dingen die voorbij gaan
Vriend Boom en ik hadden weer een gesprek. "Heb je dat ook niet af en toe," vroeg ik hem, "dat je bepaalde dingen aan jezelf zou willen veranderen?" Boom schudde zijn takken heen en weer, een teken dat hij nadacht. Een paar bladeren vielen op de grond. "Je bedoelt dat ik zou willen dat m'n takken wat dunner of dikker zouden zijn of dat mijn bladeren een andere vorm zouden moeten hebben?" vroeg hij uiteindelijk. "Inderdaad, zoiets." Hij schudde bedachtzaam het hoofd.
"Ik kan me niet heugen dat ik daar ooit bij heb stilgestaan," zei hij. "Maar er bestaat een verhaal van een boom die dat soort gedachten wel had. Hij leefde in een bos hier niet zo ver vandaan en toen hij van twijg was uitgegroeid tot een flinke boom, kreeg hij op een dag een slanke berk in de gaten die aan de overkant stond. Vanaf dat moment leek het wel alsof hij bezeten was van de mooie vormen van de berk, hij zaagde maar door over de slanke vormen en de elegante bewegingen. We werden er allemaal nogal moe van, kan ik je vertellen."
Boom zweeg. "Ja, en toen?" vroeg ik ongeduldig, "wat gebeurde er verder?"
"We probeerden hem allemaal ervan te overtuigen dat hij goed was zoals hij was, dat het nou eenmaal niet de bedoeling is dat we er allemaal precies hetzelfde uitzien."
"Dat had zeker geen effect?" vroeg ik. Boom keek mij even aan en ik kon hem bijna horen denken. "Dat klopt," vervolgde hij zijn verhaal. "Het werd nog erger toen hij op een gegeven moment zichzelf kon zien in het beekje dat zich vlak naast hem bevond. De hele dag maakte hij zich druk over zijn buitenkant waardoor hij als het ware vergat te leven. Het gevolg was dat hij er steeds slechter uit ging zien, zijn bladeren verloren langzaam hun glans en kleur."
"Wat is er van hem geworden?" vroeg ik nieuwsgierig.
"Het werd herfst en zijn bladeren vielen van hem af. De bladeren bedekten het beekje en hij kon zichzelf niet langer zien. Hij werd tegen wil en dank geconfronteerd met de naakte waarheid: zichzelf. Zijn aandacht verplaatste zich van de buitenkant naar de binnenkant, want het zou niet lang meer duren voordat de winter zijn intrede zou doen en hij moest zien te overleven. Dat zat nou eenmaal in zijn natuur."
Ik kon als het ware de wijze glimlach zien die door de woorden van Boom heen klonk. "Toen het weer lente werd, was hij de berk allang weer vergeten. Hij was trots op de hernieuwde kracht van zijn grove takken en op zijn glanzend groene bladeren. Vanaf dat moment stond hij alleen maar zichzelf te wezen in dat bos."
"Mooi verhaal," zei ik peinzend.
"Ik heb het toch al vaker gezegd," grinnikte Boom. "Groen is geen kleur, het is een zienswijze." En hij strooide vrolijk nog wat bladeren in het rond.
Bron: Internet 2020; https://www.beleven.org/verhaal/van_bomen_en_de_dingen_die_voorbij_gaan
De gouden sleutel
Het gebeurde in de winter, en er lag een dikke sneeuwlaag. Een meisje, Katrien, moest hout halen op een slee. Toen ze het bij elkaar had gezocht en opgeladen had, wilde ze, omdat ze steenkoud was geworden, niet dadelijk naar huis gaan, maar eerst een vuurtje aanmaken om zich te warmen. Ze veegde de sneeuw weg, en toen ze een plek grond tot op de aarde schoon had, vond ze een klein, gouden sleuteltje.
Nu dacht ze, waar de sleutel was moest ook het sleutelgat zijn, en ze groef nog verder in de grond en daar vond ze een ijzeren kistje. Als die sleutel nu maar past! dacht Katrien, er zitten vast kostbare dingen in dat kistje. Katrien zocht, maar een sleutelgat vond ze niet, eindelijk ontdekte ze het! Hij paste en het sleuteltje kon er precies in. Toen draaide ze het een keer om, en nu moeten we wachten tot ze het helemaal ontsloten heeft en het deksel heeft opengedaan, en dan zullen we horen, wat voor wonderlijke dingen er in dat kistje lagen!
Herwerking Kristine Marteleur
Gebroeders Grimm
Een herfstverhaal
Heel lang geleden, toen de aarde nog niet zo lang bestond en de bomen altijd groen waren, ging een man op weg naar het noorden. De middagzon scheen op zijn rug en hij trok over bergen en rivieren, door bossen en woestijnen, tot hij in een prachtig sprookjesland kwam.
Het was ongelooflijk, daar kwam de zon maar een heel klein stukje boven de horizon en ging hij heel vroeg weer onder, maar onder zijn stralen werd de wereld in allerlei kleuren gezet. De bomen hadden de meeste kleuren. Ze waren niet altijd groen, zoals bij hem thuis in het zuiden, nee, ze schitterden in verschillende kleuren geel, rood en bruin. In de verte staken de bergen er boven uit, die blauw waren met toppen wit van de sneeuw.
Toen de man na enige tijd terugging naar het zuiden en aan de mensen uit zijn dorp vertelde wat hij gezien had, wilde niemand hem geloven.
"Dat is een sprookje," zeiden ze tegen hem en ze lachten hem uit. "De bomen zijn toch nooit geel, rood en bruin."
"En toch is het waar. Ik heb het met mijn eigen ogen gezien," zei de man. "Als jullie me niet geloven, ga dan zelf kijken." Maar de dorpsbewoners waren gemeen, en zeiden: "Als je wilt dat wij je geloven, ga dan zelf nog een keer en neem dan een tak van zo'n rode, gele en bruine boom mee."
"Dat zal ik doen," zei de man en hij ging opnieuw de lange weg naar het noorden.
Er was een hele tijd voorbijgegaan, en de man was nog altijd niet terug. De mensen waren hem al bijna vergeten. Maar op een dag werden ze aan hem herinnerd. In het dorp kwam een prachtige gekleurde vogel aanvliegen die in zijn snavel een tak met gele, rode en bruine kleuren had. De vogel wierp de tak in een boom en op hetzelfde ogenblik werd de boom helemaal geel, rood en bruin.
De gekleurde vogel was de man die naar het noorden was gegaan. Toen de mensen allemaal kwamen kijken, krijste hij, alsof hij hen uitlachte en hij vloog weg. Maar de tak met de herfstbladeren liet hij liggen. Vanaf die tijd verloren de bomen in de herfst gele, rode en bruine blaadjes.
Bron:internet2019 https://www.beleven.org/verhaal/waarom_de_bomen_in_de_herfst_geel_worden
De dankbare boom
In een vissersdorpje woonde eens een arme weduwe met haar enige dochter. Sinds enkele jaren hadden zij daar een stil en eenvoudig bestaan. Voordat de man van de weduwe, een winkelier in de grote stad, was gestorven, had de familie in overvloed geleefd. Maar op een dag was de koopman ziek geworden en het duurde niet lang of men droeg hem, met veel pracht en praal, naar zijn graf. En de vrouw bleef achter met haar enige kind. Misschien had zij niet veel verstand, misschien ook was het louter pech, maar een feit was dat steeds meer klanten wegbleven en steeds meer schuldeisers binnenkwamen! Er bleef de weduwe niets anders over dan de zaak te verkopen, de schulden af te betalen en weg te trekken uit de stad.
In het vissersdorp leefde zij geheel voor haar kleine dochter, die haar, toen ze opgroeide, alle liefde en zorg ruimschoots vergoedde. Want Hanako had een warm hart en was een lief en geduldig kind. Iedereen hield van het kleine meisje. En voor de weduwe was zij een dagelijkse vreugde, vooral toen zij groter werd en steeds meer werkjes van haar overnam, zoals het erf vegen en water halen.
Toen de weduwe een dagje ouder werd en er vaak zo weinig geld in huis was, dat ze zelfs niet genoeg te eten hadden, besloot Hanako een dienst te zoeken. En het vriendelijke kind vond al gauw een betrekking in een kleine stad, ongeveer een uur van het vissersdorp verwijderd. Daar Hanako haar moeder 's nachts niet alleen wilde laten, liep zij iedere morgen voor dag en dauw de lange weg naar de stad en kwam 's avonds in het donker weer thuis. De helft van de maaltijd, die zij in haar dienst gekregen had, bracht zij in een doek gewikkeld mee voor haar moeder.
Het was een nare tocht, vooral in de winter of als de herfststorm haar bijna omver wierp. Maar Hanako trok zich daar niets van aan. Neuriënd liep zij voort, met open ogen en oren voor alles wat er in het bos gebeurde. Langs de weg die zij elke dag ging kende zij iedere bloem en ieder vogelnest Maar de meeste aandacht gaf zij altijd aan een grote kastanjeboom met een prachtige brede kroon, die halverwege de stad stond. Zijn machtige stam kon je vanuit de verte zien en Hanako begroette hem ook al vanuit de verte, blij de helft van de tocht alweer achter de rug te hebben. Al gauw begon zij van de boom te houden en het werd een plezierige gewoonte altijd even onder het dichte bladerdak uit te rusten. Dan vertelde zij hem wat ze die dag beleefd had, de nieuwtjes uit de stad of welke bloemen er in haar tuintje waren uitgekomen. Het meest echter vertelde zij over haar moeder, die bijna niet meer lopen kon en wier leven zij zo graag wat vrolijker gemaakt zou hebben. En terwijl zij zo zat te babbelen, streek zij zachtjes over de oude gescheurde schors van de stam en veegde zij de dorre blaren, die de wind tussen de wortels gewaaid had, bij elkaar.
Drie jaar lang praatte de kleine Hanako iedere dag met de boom en op de duur vergat zij helemaal dat hij een ander wezen was dan zijzelf. Hij was haar beste vriend geworden, met wie zij iedere vreugde kon delen en bij wie zij troost vond in elk verdriet.
Op een avond liep zij, zoals gewoonlijk, de weg naar huis. Zij had veel langer gewerkt, en daarom haastte zij zich, opdat haar moeder nog op tijd haar maaltijd zou krijgen en zich niet bezorgd zou maken om haar. Al van ver keek zij uit naar de boom. Dan was ze immers op de helft! Zij zou nu wel niet met hem kunnen praten, maar even over zijn schors strijken, dat ging toch wel. Zij merkte niet hoe zwarte wolken aan de hemel samenpakten en toen de eerste zware droppels vielen, was zij net bij de boom om onder zijn brede kroon te kunnen schuilen. De regen rikketikte op het bladerdak en Hanako drukte zich tegen de stam en luisterde naar het zware ruisen.
Opeens was het of er door het lied van de regen een andere stem klonk: "Nu wordt het tijd dat wij afscheid van elkaar nemen, lieve Hanako. Over drie dagen komen de houthakkers van de vorst en word ik geveld. De rentmeester wil van het hout van mijn stam een schip laten maken. In jullie dorp zullen een heleboel arbeiders komen om mee te helpen aan de bouw van het schip. Over drie maanden moet het al klaar zijn en als het te water wordt gelaten wil de rentmeester een groot feest geven. Dan komt de vorst zelf ook! En daarom wil ik je nu bedanken voor je trouwe vriendschap. Het is mij opgevallen hoe goed je voor je oude moedertje zorgt. Ik vind dat jij een beter lot verdient dan je nu hebt. En gelukkig ligt het in mijn macht je te helpen. Luister goed naar wat ik je nu ga zeggen: als de rentmeester beveelt dat het schip te water moet worden gelaten, zal geen macht ter wereld mij in beweging kunnen brengen. Tenslotte zal de vorst aan hem, die het schip te water kan laten, een grote beloning uitreiken. Maar ook dat helpt niet. Pas wanneer jij naar mij toekomt en fluistert: Ik ben het, Hanako! zal het schip, geheel uit zichzelf, in het water glijden. Vaarwel, lieve Hanako. Blijf altijd zo lief en dapper als je nu bent!"
Nauwelijks was de boom uitgesproken, of het hield op met regenen en de donkere wolken weken voor een heldere hemel.
Hanako wreef verbaasd in haar ogen. Heb ik gedroomd? Een boom kan toch niet spreken! Maar het is mijn beste vriend, verbeterde zij zich vlug. Even streek zij over de stam, nam haar bundeltje op en liep vlug naar huis.
De volgende avond bleef zij weer onder de boom staan. "Stel je voor," zei ze vertrouwelijk, "wat voor een boze droom ik gisteren had. Ik droomde dat jij geveld zou worden. Maar het was gelukkig een droom. Er gebeurt niets met je, hoor! Ik zou zo treurig zijn, als ik jou niet meer had. Met wie zou ik dan moeten praten?"
Maar ach; toen Hanako de derde dag naar huis ging en al van ver uitkeek naar haar vriend, was zijn prachtige brede kroon niet meer te zien. Ontdaan liep zij voort. Wat de boom voorspeld had, was werkelijk gebeurd. Waar eens zijn trotse stam omhoog reikte naar de hemel, stonden nu houthakkers de laatste takken af te zagen. Voor de laatste maal liet Hanako haar hand langs de ruwe schors glijden. Toen liep zij langzaam naar huis.
Die avond klonken er geen vrolijke liedjes door de hut. Terwijl het meisje haar moeder hielp, moest zij voortdurend aan die arme boom denken. Hoe verdrietig en eentonig zou haar dagelijkse tocht voortaan zijn!
Alles geschiedde zoals de kastanjeboom haar verteld had. Plotseling wemelde het in het dorp van de arbeiders, die de dikke stam in mooie, gladde planken zaagden en er toen een groot schip van bouwden.
Nauwelijks drie maanden waren er verlopen, toen het wondermooie schip kant en klaar op het strand lag. Het rook naar het hout van de kastanje en naar de warme zon en de mensen waren opgetogen. En al gauw kwam de dag van de tewaterlating. Dat was een feest! De dorpelingen hadden hun beste kleren aangetrokken en dromden samen aan het strand. Er werden koekjes, verse visjes en pannenkoeken verkocht. Er waren zelfs toneelspelers, die op het droge strand een platform hadden gebouwd. Men wachtte nu alleen nog op de vorst, die met zijn gevolg, dat schitterde in de zon, aan kwam rijden. Alles stroomde naar het strand. Het was zó vol dat tussen hen in zelfs geen rijstkorrel de grond had kunnen bereiken!
Maar wat was dat?? De arbeiders duwden uit alle macht, de zeilen bolden in de wind... maar het schip stond daar in al zijn koninklijke pracht en verroerde zich niet. En wat is een schip waard, als het niet in het water ligt? De rentmeester werd rood van woede. Wat een schande! En nog wel in het bijzijn van de vorst! Maar al het roepen, tieren en aandringen gaf niets. Het schip week geen centimeter van zijn plaats. De toeschouwers begonnen mee te duwen. Alles vergeefs.
Nu liet de vorst bekendmaken dat degene, die deze vreemde betovering kon verbreken en het schip te water zou laten, een grote beloning zou ontvangen. Verscheidene mannen, wier kracht in het hele land bekend was, meldden zich. Maar ook een paar sluwe monniken en gewiekste kwakzalvers. Ieder probeerde het op zijn eigen manier, maar zonder enig gevolg. Het schitterende schip lag daar, rook naar vers hout en warme zon, maar niemand kreeg het in het water.
Hanako stond tussen de toeschouwers en keek stilletjes toe. Zij peinsde of ze nu heus de raad van de boom moest opvolgen. Er waren zoveel vreemde mensen om haar heen en al die sterke mannen hadden hun geluk al beproefd. Wat zouden ze lachen als zij, een zwak meisje, het tegen dat reusachtige schip zou opnemen! Maar toen bedacht zij hoe alles wat haar vriend gezegd had, was uitgekomen. En plotseling vatte zij moed, liep naar de ruimte vóór het schip, boog diep en zei: "Als u het mij toestaat zal ik proberen de betovering van het schip weg te nemen."
Wat zij gevreesd had, gebeurde ook werkelijk. Allen barstten in een vrolijk gelach uit. "Ga naar huis en wees voorzichtig dat je niets overkomt," riepen ze. "Je loopt ons hier maar in de weg!"
Maar de buren van het meisje, die ook tussen de toeschouwers stonden, zeiden: "Dat is toch de kleine Hanako? Dat is een vriendelijk, lief kind en alles behalve dom. Wie weet of het haar niet lukken zal. Laat zij het toch proberen!"
En nu knikte ook de rentmeester, die geen mogelijkheid onbenut wilde laten, haar goedkeurend toe. Hanako liep naar het schip, strekte haar hand uit en fluisterde: "Daar ben ik, de kleine Hanako!"
Van louter opwinding sprak ze zo zachtjes, dat geen woord te verstaan was. De mensen wachtten in spanning op wat er gebeuren zou. Het meisje voelde zich rustiger worden. Zij streek voorzichtig langs de gladde wand van het schip en zei luider: "Daar ben ik, de kleine Hanako. Ik ben naar je toe gekomen!"
Nauwelijks had zij deze woorden gesproken, of het geweldige schip kwam in beweging en schoof, helemaal op eigen kracht, het water in.
Dat was een gejubel! Allen keken bewonderend naar het meisje. En daar werd ze ook al bij de vorst geroepen. "Zeg jij maar wat je voor beloning wenst, m'n kind."
Toen vertelde Hanako hem alles. Over de heerlijke vriendschap met de kastanjeboom, over haar oude moeder en hoe graag zij die wilde helpen... De vorst, zeer getroffen door het lieve, bescheiden meisje, beloonde haar zó rijkelijk, dat zij voortaan, met haar oude moeder, zorgeloos en gelukkig kon leven. En intussen gleed de dankbare boom fier door de golven.